Het mooiste woord dat je kent.
In het tijdschrift Onze Taal mag een lezer maandelijks een duit in het zakje doen. Waarom is nou net dát ene woord zo bijzonder voor hem? Het is leuk om te lezen, vooral de uitleg erbij. Regelmatig zijn het woorden die geen Germaanse oorsprong hebben, zoals sjoege, bonbon of melancholie. Wat je van ver haalt, smaakt beter. Maar vaker nog zijn het woorden die wel in deze contreien ontstonden, maar waar iets bijzonders mee aan de hand is: de klank valt samen met de inhoud. Neem het woord ‘lief’, met de letters ‘l’ en ‘f’. De zachtste uit het alfabet, de f kun je bijna wegblazen. Die kunnen toch niets anders betekenen dan iets moois, iets teders? Of denk aan ‘honing’, in dezelfde categorie. De ‘h’ hoor je bijna niet, de ‘ng’ zoemt als een bijtje in je keel, zo zacht. Dat kan onmogelijk straf, pittig voedsel zijn.
Maar het kan natuurlijk ook de andere kant op: woorden die als je ze uitspreekt al de rillingen over je lijf laten lopen. Wat dacht je van ‘huiveringwekkend’ of ‘sidderen’. Ook die scoren hoog als favoriet.
Zelf heb ik natuurlijk ook mijn lievelingen. Ik hou van woorden waar beweging in zit. Woorden met 3 lettergrepen, waarbij de klemtoon op de 1e valt. Daar zit muziek in, een walsje. Veel werkwoorden hebben zo’n constructie, en daar kun je pareltjes tussen vinden: jubelen, prikkelen, ademen, toveren, vliegeren, foeteren, luisteren, dartelen. Ik heb vooral een zwak voor ‘toveren’. Dat woord is bijzonder omdat de stam uit een combinatie van letters bestaat die geen gelijke kent in onze taal. Er bestaat geen ander woord dat begint met ‘tov’. Het is dus een uniek woord. Daarnaast vind ik het leuk vanwege de langgerekte ‘o’ klank in het midden. Ooo, hoe kan dat nou? Waar komt dat konijn vandaan? De magie zit al in het woord zelf. Herman van Veen heeft een mooi liedje over toveren gezongen, waarin hij juist ook die ‘o’ klank net iets verder uitrekt, dan strikt noodzakelijk. Je ziet het gewoon gebeuren, het ene mirakel na het andere.
Het woord toveren draagt een verhaal met zich mee. De oorsprong is niet helemaal duidelijk, maar naar alle waarschijnlijkheid komt het, net als het Duitse ‘zaubern’, van het oud-Noorse ‘taufr’, wat rode oker betekent. En rood is al eeuwen de kleur van macht en magie. De kleur van koningen en goden, niet geschikt voor het gewone volk. Rode verfstof was jarenlang onbetaalbaar, slechts voorbehouden aan de allerrijksten. Wie zich in rood kon kleden, werd verondersteld over goddelijke, magische krachten te beschikken. Wie ‘taufr’ bezat, was een tovenaar.
En wie gedacht werd een magiër te zijn, moest zijn publiek natuurlijk ook in die waan laten. En dan raken we aan het gebied van de toverspreuken, die ook niet slecht zouden scoren in de lijstjes met mooie woorden. Sterker nog: toverspreuken zijn fantastisch. In de dubbele betekenis van het woord! Wat klinkt er nu magischer dan ‘simsalabim’ of ‘abracadabra’? De eerste uit het Arabisch, de tweede uit het Hebreeuws. Ook hier lijkt te gelden: wat je van ver haalt, overtuigt.
Maar voor mij komt de mooiste spreuk van dichterbij. Mijn grote favoriet is het verbasterde Latijnse ‘hocus pocus pilatus pas’. Niet alleen vanwege het rijm, maar vooral vanwege de etymologie. Sinds ik een paar jaar terug las waar deze uitdrukking vandaan komt, kan ik alleen nog maar schateren als ik hem hoor. Geen goede eigenschap voor een tovenaar. Ik zou er mijn diploma in nog geen 125 jaar mee halen!
Leuk stuk!
En ja, toveren is een pracht woord; het liedje van herman van Veen zing ik bijna dagelijks….
Leuk dat weet je van Hocus Pocus Pilatus Pas 🙂
Hoi Geertje, leuk te horen dat je Toveren bijna dagelijks zingt 😉 Ik krijg het sinds mijn blog ook niet meer uit mijn hoofd!