Op de koudste winterdag van december fietste het meisje bibberend naar huis. Het was laat in de middag, bijna donker en de temperatuur lag ver onder nul. De oostenwind blies venijnig door haar te dunne winterjas. Bijna thuis, zette ze haar fiets tegen de gevel en probeerde deze met verkleumde vingers op slot te zetten.
Toen, vanuit het niets, schoot er opeens een kat langs haar benen. Heftig gemiauw, zeer aandoenlijk. “Wat is er beest, heb je het koud?” vroeg het meisje. “Waar is je baasje dan?” De kat jammerde opnieuw. Het meisje aaide de kat. Het dier gaf kopjes en bleef mauwen. Het meisje pakte haar tas van de fiets en liep richting portiek, maar de kat versperde de weg. Hij draaide rondjes om haar benen. Het meisje stapte over de kat heen en klauterde de portiektrap op. De kat trippelde achter haar aan. “Wat moet ik nou met jou?”, vroeg ze zich hardop af. Het antwoord kwam vanzelf. Met deze temperaturen kon ze niemand buiten laten, zelfs een kat niet. Ze liet het beestje binnen.
De kat ging op ontdekkingsreis in zijn nieuwe territorium en het meisje belde haar buren of ze misschien een kat misten. Een donkere lapjeskat met vier witte pootjes. Maar niemand was zijn huisdier kwijt. Toen begon het meisje te niezen. Want ze was erg allergisch voor katten. Haar ogen begonnen te tranen en ze kreeg het benauwd. De kat, die inmiddels lag te spinnen op haar nieuwe vloerkleed, kon niet blijven. Ze lokte het dier naar de voordeur en gaf hem met pijn in haar hart een zetje naar buiten. De kat bleef nog heel lang voor de deur miauwen. Het meisje troostte zichzelf met de gedachte dat de kat meer vet op zijn lijf had dan zij. En dat-ie daarom hopelijk niet dood zou vriezen.
Op de warmste lentedag van april wordt het meisje wakker van een klaaglijk gejammer in het portiek onder haar slaapkamer. Lange uithalen doorklieven de vroege ochtendstilte. Het meisje staat op en loopt de trap af naar de voordeur. Ze haalt de deur van het nachtslot en nauwelijks is de klink opzij of er schiet vanaf de portiektrap een lapjeskat naar binnen. Een donkergekleurde, met vier witte pootjes. Hij verschanst zich in het verste hoekje onder haar trap en begint te knorren. Het meisje krabt zich achter haar oor en vraagt zich af wat deze invasie te betekenen heeft. De kat komt haar bekend voor. Zo te zien heeft hij de winter overleefd.
Het meisje weet niet goed wat ze met de situatie moet, en besluit maar gewoon te gaan ontbijten. De kat volgt haar gedwee. Hij tippelt over het aanrecht, steekt z’n kop onder de kraan en knaagt aan alle planten. In de woonkamer nestelt hij zich bovenop haar eettafel en toont geen aanstalten daar nog vanaf te komen. Zijn knorren slaat om in een diep grommen. “Zeg me eens”, vraagt het meisje, “ben jij nou een kat of een tijger?” Ze aait de kat, wat niet verstandig is. Want daar beginnen de kriebels al. Loopneus, waterogen, genies. Je moet er weer vandoor beest! Maar deze keer laat hij zich niet zo eenvoudig naar buiten lokken. Telkens als hij bij de deur is, schiet hij terug naar boven en verstopt zich in de voorraadkast. Het meisje wordt er moedeloos van en besluit de kat op te pakken en uit huis te zetten. Tot haar grote verrassing laat het dier zich gewillig naar buiten dragen. Maar daar begint het gejammer opnieuw: m-a-a-u-u-w, M-A-A-U-U-W. Maar deze keer geen vrieskou of ijzige oostenwind. Nu is het een prachtige voorjaarsdag. Het meisje spreekt de kat bestraffend toe: “Je bent gewoon een kat met aandachtstekort. Je probeert stiekem bij alle buren naar binnen te komen. Maar nu weet ik het! Vanaf vandaag krijg je alleen nog maar een aai over je bol op straat. Mij hou je niet meer voor het lapje!”
2 Comments