Ik heb twee bloembakken op mijn balkon. Er rust geen zegen op.
Nog geen jaar geleden stonden hierin hyacinten te floreren. Roze, geel, paars, wit, alles door elkaar. Wat later in het seizoen kwamen kruiden op. Citroenmelisse voor in de thee, en iets wat op bieslook leek, maar niet zo smaakte. In de herfst ging er een eikenblad in groeien. Een stevige tak met puntige bladeren. Wat leuk, dacht ik, een eikenboom op mijn balkon. Alleen misschien niet zo handig in die bloembak.
Het werd onderhoudstijd. Het onkruid ging eruit. De hyacinten gingen opnieuw in de grond en kregen gezelschap van wat krokussen. In de andere bak pootte ik blauwe druifjes.
Toen werd het winter, en begon het lange wachten. Maandenlang bleef de zwarte aarde zwart. Medio februari werd ik ongeduldig en ging dagelijks met sjaal warm omgeslagen op inspectietocht. Komt er iets, groeit er iets, bloeit er iets?
Niks.
Helemaal niks.
Een natte, zwarte leegte.
Of toch?
Ja, eindelijk kwam er wat.
Merel en duif.
Merel en duif hadden eerder dan ik ontdekt dat de bollen deze natte winter niet hadden overleefd en pikten graag een restje mee.
Merel elke dag ’s ochtends. Klokslag kwart over acht. Aanvliegroute van links, landing op de rand. Kraaloogje in alle windrichtingen. Lijfje op scherp. Sprong in de aarde. Hups-pik, hups-pik, hups-pik naar de overkant van de bak. Halve pirouette. Hups-pik, hups-pik terug. Kat in het bakkie (woordgrapje van merel).
Duif doet het wat minder subtiel. Die komt wanneer-ie zin heeft. Vliegt aan vanuit de boom aan de overkant en landt met zijn poten midden in de bloembak. Slaat eens even goed met z’n vleugels en duwt z’n kop de aarde in. Slaat nog eens met z’n vleugels en is dan weer verdwenen.
En zo heb ik niet alleen twee lege bloembakken, maar dankzij het hupswerk van merel en het vleugelwerk van duif ook een balkon vol met aarde. Dagelijks nieuwe kluiten erbij. Zwarte troep overal. Op het bankje, op de tafel, op de grond.
Dubbel in de nesten dus.